(Ont)lezing

(Ont)lezing

Eerst kon ik er nog wel om lachen, toen een leerling op de vraag wat een monarchie is ‘heerschappij van een koninklijk lid’ antwoordde. Het was een eersteklasser en de leerling in kwestie had de woorden tenminste nog goed gespeld. Dat was wel eens anders, merkte ik direct al toen ik in 2011 als geschiedenisdocent begon. Toch viel het me nog enigszins mee. Geschiedenis was bovendien geen Nederlands, hield ik mezelf voor.

In de daaropvolgende jaren zag ik niet alleen dezelfde fouten terugkomen, ze werden ook vaker gemaakt. Steeds vaker was ik – vooral in klas 1 – bezig om taalles te geven, en kon ik er niet meer van uitgaan dat leerlingen de woorden die ik gebruikte correct konden spellen. Koninglijk, ze hebbe, ze wille, hun zeggen: zeker tot in de derde klas kwam ik het regelmatig tegen. Kan gebeuren? Misschien, maar dit gebeurde waar je het niet snel zou verwachten: op een categoraal gymnasium. Kortom, het lachen verging me snel.

Behalve moeite met spellen hadden de leerlingen die ik lesgaf dikwijls ook moeite met goed lezen. En net als spelling zag ik deze vaardigheid afkalven. Zou er een verband zijn?

In Nederland is sprake van een ‘significante daling in leesvaardigheid’; 25% van de leerlingen snapt basale teksten niet meer en kan zich als burger niet redden; het leesplezier in Nederland is lager dan in alle andere (vierendertig) rijke OESO-landen; bijna de helft van onze vijftienjarigen beschouwt lezen als tijdverspilling: als er íets duidelijk is na de nieuwste PISA-meting, dan is het dit: we hebben een probleem.

‘Steeds vaker was ik [...] bezig om taalles te geven, en kon ik er niet meer van uitgaan dat leerlingen de woorden die ik gebruikte correct konden spellen.’
John-Alexander Janssen

In de zeven jaar dat ik voor de klas heb gestaan heb ik het allemaal voor mijn ogen zien gebeuren. Het ging gepaard met een toenemende mondigheid van leerlingen, zeker als het om cijfers ging die meetelden voor het eindexamengemiddelde, een kortere aandachtspanne en een grotere doelmatigheid in het leren, die vaak intolerantie voor 'nutteloze' uitweidingen tot gevolg had.

Gelukkig koesterde de school waar ik lesgaf voor het vak geschiedenis een sterke mondelinge traditie, waarin de docenten veel vertellen, feiten geven, verbanden, vragen stellen enz. en de leerlingen aantekeningen maken. Een lesvorm kortom, die uitsterft, en regelmatig kritische blikken ontlokt. Zo vertelde een geschiedenisdocente – andere school – me ooit dat zij de Eerste Wereldoorlog behandelen door de kinderen het verhaal te laten maken, te beginnen met hun eigen kennis. Kennisoverdracht? Bah!

Definitieve oorzaken van de droevige PISA-bevindingen zijn moeilijk aan te wijzen, klinkt het, maar nog moeilijker is het om je voorstellen dat het oprukken van voornoemde mentaliteit – die kennis als een zoekvaardigheid beschouwt – er niet mee te maken heeft.

Toch zou het een simplificatie van het probleem zijn om het te reduceren tot een onderwijsprobleem. Onderwijs staat immers niet los van de samenleving, en niet geheel toevallig is de onze verregaand gedigitaliseerd en steeds meer gericht op insta-bevrediging. Krant lezen? We checken wel nu.nl! Oftewel, informatie in kleine stukjes die als snoepjes zijn: lekker, en intussen bederven onze tanden.

Laten we daarom, met zijn allen, weer de diepte in gaan. Leerlingen, maar ook diegenen die om hen heen staan. Dus, docenten: schrik niet terug voor ondoelmatigheid, voor het bijbrengen van algemene kennis, voor het leggen van een robuuste bodem voor verdere ontwikkeling. Ouders – en Kamerleden – stop die smartphones en laptops weg en pak eens een boek. Neem weer de tijd en kom, zoals het Haagse Literatuurmuseum vraagt, dwalen tussen schrijvers en verhalen.

Een sexy plaatje zal het niet opleveren. Iets waardevollers wel.

Loading...